Recht van vruchtgebruik
Recht van vruchtgebruik is de vreemde eend in de bijt. Deze overeenkomst wordt immers nauwelijks toegepast. Voor de volledigheid vermelden we deze mogelijkheid toch.
Het recht van vruchtgebruik werd opgenomen in de Code Napoleon uit 1804 en werd integraal mee overgenomen in het Belgische Burgerlijke Wetboek. In het wetboek staat vruchtgebruik als volgt omschreven:
Vruchtgebruik is het recht om van een zaak waarvan een ander de eigendom heeft, het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak zelf in stand te houden.”
Dit wil dus zeggen dat je het recht hebt om tijdelijk en ten volle gebruik te maken van een roerend goed (meubilair, materieel, vrachtwagen, …) of onroerend goed (gebouw, grond) dat aan iemand anders toebehoort. Je hebt wel de verplichting het gebouw in goede staat te houden en het als een goede huisvader (of -moeder) te beheren. De genieter van het vruchtgebruik wordt de ‘vruchtgebruiker’ genoemd. De eigenaar zelf wordt ‘blote eigenaar’ genoemd.
Als vruchtgebruiker is het verboden verbintenissen die de duur van het vruchtgebruik overschrijden aan te gaan of het goed te verkopen zonder toestemming van de blote eigenaar. De wet maakt hierop wel een uitzondering: de vruchtgebruiker kan het goed verhuren voor een termijn van maximaal negen jaar, die eventueel zelfs na zijn overlijden doorloopt. De 'vruchten' hiervan, namelijk de inkomsten van de verhuur, zijn voor de vruchtgebruiker.
Het vruchtgebruik komt meestal tot een einde als de vruchtgebruiker overlijdt. Wanneer het vruchtgebruik slechts voor een bepaalde periode werd aangegaan, verloopt het gebruik na het verlopen van deze termijn. Wanneer een rechtspersoon, zoals een vzw, vruchtgebruiker is, eindigt het gebruik sowieso na 30 jaar.